Geschiedenis
Reeds in 1391 stond op deze plaats een watermolen. De molen heeft zijn naam van de familie Van Lennep, die in de 15de eeuw, tesamen met een aantal stukken land als Stichts leen, in handen was van het geslacht Van Lennep. Dit geslacht was sinds 1535 ook bezitter van het kasteel Biljoen onder Velp.
In 1682 werd het geslacht Van Spaen, dat in 1661 Biljoen had verworven, met de molen c.a. beleend. In 1777 volgde de belening ten gunste van Jacob Willem baron van Eck, die het complex op 12 april van dat jaar door koop had verkregen.
Wanneer in 1806 zijn weduwe Margaretha Vijgh een hypotheek neemt, wordt o.m. gesproken van “het getimmer van de molen met deszelvs eigen water, huis, schuur, hoff en boomgaert…groot ruim ene morgen”. Bij een zelfde gelegenheid in 1809 is sprake van “…een waterkoornmolen vanouds Lennepsmolen genaamt…”
De molen werd in de eerste helft van de 19de eeuw verkocht aan Coenraad Avelingh wiens vader Cornelis reeds pachter was geweest (een door Coenraad Avelingh vervaardigd schilderij, thans in bezit van drs. G. J. Avelingh, toont de molen in 1790). De familie Avelingh exploiteerde behalve de korenmolen ook nog een schorsmolen en een steenfabriek.
Het familiebedrijf werd later veranderd in de N. V. Velpsche Steenfabrieken, Koorn- en Schorsmolen voorheen Gebr. Avelingh. Rond 1900 werd de molen in eigendom verworven door D. Gerritsen, die hem omstreeks 1920 verkocht aan de Gebr. Gerritsen. Van de waterkracht werd in die periode steeds minder gebruik gemaakt.
In 1924 werd de molen als historisch monument door de gemeente Rheden aangekocht. Men kon echter geen definitieve bestemming vinden waardoor de molen steeds meer in verval geraakte. Het gebouw werd in 1961 door brand grotendeels verwoest.
In 1965 stelde de gemeenteraad van Rheden een krediet beschikbaar waarna het volgende jaar met de restauratie werd begonnen. Het herstel, waarvoor ook door rijk en provincie subsidies waren verstrekt, kwam einde 1966 gereed (vgl. H. Kerkkamp, De Van-Lennepsmolen uit puin en as herrezen, Uitg. Oud- heidkundige Kring Rheden-Rozendaal, 1967). Het drijfwerk van de watermolen bevindt zich in een afgescheiden gedeelte van het molengebouw, dat verder als taveerne is ingericht.
Vanaf 1967 is de Familie Kluit (huidige uitbaters) eigenaar van het pand en fungeert de Watermolen als restaurant.
De werking van de molen
Het eerste dat buiten opvalt is natuurlijk het grote, constant draaiende houten waterrad met een diameter van 2,40 m. De schoepen zijn 1.40 m breed. Het is een bovenslag molen, d.w.z. het water van de beek loopt over het waterrad heen en drijft het zo aan. De wateras loopt door een gat in de muur naar binnen waar het waterwiel (ook onderwiel genoemd} op dezelfde as gemonteerd is.
Binnen in de molen ziet u de twee houten maalstoelen, die op een verdieping – de maalzolder – rusten. Elke maalstoel bevat twee maalstenen: de ligger, die vast op de vloer ligt en daarboven de loper, die door waterkracht kan worden rond gedraaid. Tussen de stenen wordt het graan (zoals tarwe) tot meel gemalen, waarna het via de schuine meelbak aan de voorzijde in een meelzak terecht komt.
De molenaar kan de afstand tussen ligger en loper nauwkeurig afstellen met de verticale lichtstok links van de meelbak en de lichtboom erboven (waar een leren riem overheen zit). Hierdoor kan het meel grover of fijner gemalen worden. De maalstenen zijn van beton, met stukjes zeer harde kwartsjet in het maalvlak. De loper draait ca. 8 maal zo snel rond als de wateras. Eén maalstoel kan ca. 200 kg meel per uur malen.
Boven de maatstoel is het trechtervormige kaar, dat ca. 50 kg tarwe kan bevatten. Hier vandaan loopt het graan in de schuddebak onder het kaar. Deze wordt door de klapspaan – die tegen de vierkante as rust – in beweging gebracht. De loper wordt door het verticale steenspil aangedreven.
Nu staat het steenspil echter niet recht overeind, waardoor het bovenrondsel boven aan het steenspil niet meegenomen wordt door het spoorwiel. Dit grote kamwiel (tandwiel) zit aan het koningsspil midden tussen de twee maalstoelen. Onder de vloer is te zien hoe het onderste kamwiel kan worden aangedreven door de wateras.
Voorbij de rechter maalstoel zit tegen de muur een verticaal gaffelwiel met een dik touw, de gaffelreep, er omheen. Eigenlijk hoort het gaffelwiel een verdieping hoger te zitten, maar dan had u het niet kunnen zien.
Om de houten as zit een dunner luitouw waarmee de zware graanzakken omhoog gehesen konden worden, óf naar de maalzolder, óf naar het magazijn daar boven. De graanzak wordt vastgehouden door het muldertje, een stukje hout met twee gaten waar het luitouw doorheen steekt.
Tussen de linker maalstoel en de trap staat de steenkraan. Hiermee kan de molenaar de loper ophijsen en omkeren als de groeven in het werkvlak gebild (bijgewerkt) moeten worden.